Bij de start van de dag speelden we enkele foto’s af. De kinderen zagen op de foto’s waar zij de vorige keer mee bezig waren geweest. Na een korte pauze mochten de leerlingen, toen ze in het atelier kwamen meteen aan de slag. Kenneth vond een stuk klei tussen de materialen en zocht een plekje in het lokaal. Hij ging helemaal alleen in het midden van de klas zitten.
Kenneth had een stuk klei gevonden maar wist zelf niet zo goed wat hij eigenlijk mee had genomen.
Kenneth: ‘wat is dat eigenlijk’
Kenneth: ‘waar moet ik zitten’
Kenneth: ‘het ruikt naar verf’
Kenneth: ‘het lijkt wel een broodje, kan ik het breken’
Kenneth: ‘Bijna gebreekt, ja ik heb hem gebreekt!’
Kenneth: ‘ik ga een zon maken, oogjes maken en een mond, een poppetje’
Kenneth: ‘Die blauwe klei was beter, een poppetje is moeilijk met dit’
Kenneth: ‘zo’n klein poppetje, ik wil groter’
Christiaan: ‘wat doe je met de klei’
Kenneth: ‘een poppetje, hij gaat wegrennen, rennen op de bult en naar huis
Kenneth: ‘als ik klaar ben zeg ik klaar en dan ga ik mijn handen wassen’
Kenneth: ‘Ik ben een groot poppetje aan het maken, een bolletje dat is een oogje met een mondje, oh het kleine poppetje heeft geen mondje’
Kenneth: ‘Ik wil met de blauwe klei die gaat beter, en klaar’
Kenneth: ‘nu ga ik handen wassen’
Kenneth: ‘lekker wassen’
Kenneth: ‘joo alles gaat weg’
Kenneth was heel rustig en geconcentreerd met zijn klei bezig. Hij bouwde een poppetje en vertelde wat hij aan het maken was. Hij ondervond ook dat de blauwe klei van de vorige keer makkelijker was om mee te kleien dan de klei die we deze keer hadden. Kenneth zat helemaal alleen maar om de beurt kwamen verschillende kinderen even bij Kenneth kijken wat hij aan het doen was.