Julia, Laura, Charley, Annemarie, Femke en June spelen met de ventilator. Ze hebben van lapjes stof spookjes gemaakt, die bewegen als je de ventilator erbij houdt. Ze onderzoeken hoe de spookjes hard gaan, hoog gaan, dansen.... Daarna zoeken ze andere dingen die ze kunnen laten bewegen. Een stukje behang, een gebreid rood lapje aan een ijzerdraadje, een blokje hout, een stukje zwart foam, een kurk, een uitgeknipte hond van stof, een papieren zakje.... Alles wordt aan een draadje gehangen: "dan beweegt het makelijker". Al snel raken de draden in de war. Ze vragen aan Liesbeth wat ze daar aan kunnen doen. Die zegt:"kunnen jullie het niet aan een lat hangen?". Er wordt een lat gezocht en die wordt tussen een kast en de poppenkast opgehangen.Alle beweegdingen krijgen een plaats aan de lat...Femke maakt samen met Laura een touw met een kastanje vast aan het uiteinde van de lat. Ze laten een juf op een stukje papier schrijven: hier kan je aan bewegen. Het briefje wordt boven de kastanje gehangen
"Het is een waaierding!"
Julia:”De discobal gaat als een klok heen en weer. Hij draait soms een beetje rond. Heel zachtjes”
“De ring met met piepschuim wiebelt en draait” “Het bakje zwaait”
Laura:”De hond is langzaam. Hij heeft stippen. Die zie je niet goed als hij beweegt. Hij kan schommelen” “De dingen die niet zo zwaar zijn bewegen snel” “Papier ook” “Het behang en de voetbal zitten in de knoop” “Ze gaan vechten” “Het pluisje aan het lint slingerdraait” “Hout beweegt bijna helemaal niet” “het is te zwaar” “Het opgerolde lapje gaat heen en weer” “Het blauwe spookje kan kopje duikelen” “Het bootje van Charley draait niet”