S: kijk dit is stroom, toch?
L: ja!
Wij maken een flatgebouw met allemaal stroom, het moet ook een flatgebouw zijn.
S: die draden zijn echt vet moeilijk (het natekeken van de draden).
N: ik vraag me dan wel af, is het dan wel echt stroom?
S: dat oranje is 'onder stroom'.
N: is het vuur?
S: nee onder stroom!
A: S waarom heb je een touwhuis gemaakt?
S: dat is voor mij stroom.